Taalbeschouwing
Fictie of non-fictie
Fictie= fantasie voorbeeld: verhaal,sprookje, gedicht,droom,...
Non-fictie= geen fantasie voorbeeld:krantenartikel, informatieboek, verslag,...
Synoniemen
Woorden die ongeveer hetzelfde betekenen noem je synoniemen.
voorbeeld: een jurk en een kleed, verlept en verwelkt, nippen en slurpen,...
Zinsdelen:
Een zin bestaat uit een onderwerp en wat er over dat onderwerp wordt gezegd(=rest van de zin)
Zin= onderwerp + rest zin
Martijn droomt van een tovenaar
In de rest van de zin bevindt zich de persoonsvorm!
Onderwerp
Ik stel de vraag wie of wat.
Het antwoord is mijn onderwerp.
Martijn droomt van een tovenaar.
Wie droomt van een tovenaar? Martijn
Persoonsvorm
Ik maak er een ja/nee vraag van.
Het eerste woord is mijn persoonsvorm.
Droomt Martijn van een tovenaar? Droomt
Wat? Waar? Wanneer? Hoe?
Martijn droomt.
Wat droomt Martijn? Martijn droomt een griezelige droom.
Waar droomt Martijn? Martijn droomt in zijn bed.
Wanneer droomt Martijn? Martijn droomt 's nachts.
Hoe droomt Martijn? Martijn droomt onrustig.
Aan wie?
Martijn geeft een bal.
Aan wie geeft Martijn een bal? Martijn geeft een bal aan mij.